Helmut Dick
& Frank Jan van der Laan
19.01.2008 — 23.02.2008
19.01.2008 interview op Radio Discus (NL) 15:59 min

25.01.2008 Lynne van Rhijn voor Den Haag Centraal

Duitse Kunstenaar Helmut Dick in West
Wat is hier aan de hand?

Wie in 2006 Art Rotterdam bezocht heeft wellicht zonder het te weten Helmut Dick (Bonn-Duisdorf, 1969) wel zien rondlopen. Zijn verschijning was nogal opvallend: keurig in pak, met op zijn hoofd een schapenlijf, de poten vooruit. De eerste reactie die zo’n volslagen absurd beeld oproept is precies waar Dick ook in andere werken op mikt: ‘Wat is hier in hemelsnaam aan de hand?’
In een ander werk, gemaakt in het kader van de Prix de Rome 2003, reed een witte Mercedes door Den Haag waaruit langzaam een herdershond met verband om zijn kop door het dak omhoog opdook. Op de website van West, waar Dick momenteel exposeert, is een videoregistratie te zien van deze bewegende sculptuur: The Rising Dog. De verbaasde blikken die de hond ongetwijfeld moet hebbben opgeroepen zijn helaas in de video niet zo goed te zien. Want daar gaat het Dick juist om: iets teweeg brengen bij de toeschouwer, overigens zonder precies te willen bepalen wat dat voor reactie zou moeten zijn. Zijn performances zijn op verschillende manieren te interpreteren, van sociaal engagement met hoger doel tot simpele, platte humor.

Voor deze tentoonstelling stelde Dick de tekenaar Frank Jan van der Laan (Drachten, 1970), een voormalig medestudent aan het Sandberg Instituut, voor om samen te exposeren. Hun werk lijkt in eerste instantie niet direct met elkaar te maken te hebben. Zo maakt Dick video’s en werken in de openbare ruimte, meestal van voorbijgaande aard en met allerlei soorten materiaal. Van der Laan beperkt zich in zijn medium; hij tekent, veelal op grote vellen papier. Een veel ambachtelijker manier van werken, zeker aangezien hij het liefst werkt met inkt en een ouderwetse kroontjespen. In langzaam getrokken lijnen presenteert hij zwart-witte werelden die soms ogen alsof ze echt zouden kunnen zijn, maar vaak ook even absurd zijn als de handelingen van Dick. Verder valt bij Van der Laan op dat de plaatsen die hij tekent slechts bewoond lijken te worden door auto’s, beesten en robots. Er is wel bedrijvigheid, maar nergens zijn mensen te bekennen. De enkele mensfiguren die te vinden zijn blijken bij nader inzien een sculptuur, een schildering of een bordfiguur.
Zo blijkt ook bij Helmut Dick iets aan de hand te zijn met de verschijning van mensen en van hemzelf in het werk. Wie een schaap op zijn hoofd draagt is immers wel lijfelijk aanwezig, maar tegelijkertijd onbereikbaar. De hoofdrolspeler in de werken is vaak niet herkenbaar, bijvoorbeeld omdat zijn hoofd is ingegraven, omdat zijn motorhelm bedekt is met dode vliegen, of omdat uitsluitend is ingezoomd op de geslachtsdelen. En over bordfiguren gesproken: in een performance in New Delhi, India laadde Dick 32 levensgrote kartonnen figuren van zichzelf uit een wagen en stelde deze op een plein op. Overal stonden ‘Helmut Dicks’ en tegelijkertijd was er maar één echte.

Lynne van Rhijn